1948

Deel 1: Wonen aan de Zaan

Het verhaal van Albert Zwart
Door Heleen van Waarden

Ik ben geboren in 1948. Tot mijn 17e heb ik met mijn ouders en twee broers in de Westzijde gewoond. Ons huis stond aan de Zaan. Aan de overkant stonden karakteristieke fabrieksgebouwen zoals de Zwaardemaker, een gortpellerij en meer naar het noorden het pakhuis Rembrandt van Heyme Vis.

De Zaan werd druk bevaren. Beurtschepen, coasters (kleine zeeschepen), grote aken tot 1.600 ton bijna altijd met een sleepboot ervoor. In de zomer en in de weekenden waren er ook veel plezierbootjes. We woonden vlak bij de Prins Bernhardbrug en de schepen moesten daar soms wachten of langzamer varen voordat de brug openging. Dus we hebben veel gezien.

Ja, die Zaan was mooi, maar mijn moeder heeft vaak doodsangst uitgestaan. Niet verwonderlijk met drie opgroeiende jongetjes op het Zaanerf. Er was geen hek langs het water, maar wel een aanlegsteiger voor beurtschepen.
Nu zou je zeggen: laat die jongens zo vroeg mogelijk leren zwemmen, maar daar dachten mijn ouders niet aan. Wij leerden pas zwemmen in de zesde klas, met schoolzwemmen. Mijn vader, die vaak meevoer met een schuit, kon volgens mij niet zwemmen. Ook al beweerde hij dat hij dat wel zou kunnen; ik heb het hem nooit zien doen.

Op het Zaanerf van ons huis was een expeditiebedrijf. Er lagen allerlei goederen: vaten met olie, stapels hout, dozen met levensmiddelen (Verkade), bussen verf (Pieter Schoen). Deze goederen uit de hele Zaanstreek werden vervoerd naar Rotterdam. Voor 1960 met kleine beurtschepen (wij noemden dat schuiten) van ca 80 ton. Later vooral met vrachtwagens. En uit Rotterdam kwamen goederen naar de Zaanstreek.
Voor ons jongens was dat prachtig. We gingen in de vakanties graag mee met de bestelauto om spullen te halen en te brengen of met de schuit mee naar de fabrieken.

Wij kenden ook heel wat bedrijven. Van de verffabriek van Jan Visser aan de Hogendijk in Zaandam tot aan de Blikfabrieken in Krommenie. Toen vonden we dat heel gewoon. Later besef je, dat dat toch wel bijzonder was.
En soms kreeg je wel eens wat. Bij de chocoladefabriek De Jonker bijvoorbeeld wel eens een paar repen, bij Verkade kantkoek. Dat zijn de repen koek die van de zijkant van de verse honingkoek werden afgesneden, eigenlijk was het dus afval. Stopverf van Pieter Schoen, waar je leuke dingen van kunt kneden. Pakjes pudding van Onrust en Hoorn, een klein fabriekje in de Oostzijde. Je kreeg niet altijd wat, maar het gebeurde wel eens.

Lees verder: Deel 2: Wonen aan de Zaan.

Reacties

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *