1924
Deel 1: We woonden in een zijstraat van de Oostzijde.
Het verhaal van An Kleijn-Timmerman Door Peta Steenis
« Ik ben geboren in 1924 in de Kalverstraat (toen nog Mooie straat geheten), een zijstraat van de Oostzijde. Mijn broer en zus waren respectievelijk 13 en 12 jaar ouder dan ik. Toen ik 12 jaar oud was zijn we verhuisd naar de Halsstraat tegenover de verffabriek Pieter Schoen. Iets verderop was de Albert Heijn fabriek.
Wij hadden thuis een moerbeiboom. De moerbeien verkochten we voor 35 cent per bakje aan de gegoeden, zoals de families Heijn en Verkade. Een hoop geld voor die tijd. Ik mocht de bakjes wegbrengen en kreeg van mijn moeder 5 cent voor elk weggebracht bakje. Dat wilde ik natuurlijk graag, want zakgeld bestond in die tijd nog niet. Zodoende kende ik Ab Heijn, hij was ongeveer 6 jaar jonger dan ik en net zo’n flapuit. Zijn broer Gert Jan kende ik ook, “je weet wel, die later vermoord is”. Als jongen was ie nogal verlegen en speelde niet met meisjes. Met de familie Verkade had ik minder contact, die jongens waren veel ouder, bovendien woonden ze aan de westkant.
Mijn vader was een aannemertje. Door de Zaan kwamen rijst- en cacaoboten aan. Hun lading werd opgeslagen in de pakhuizen van Kamphuis. Op een dag vroeg Kamphuis aan mijn vader “Jan, is dat niks voor jou?” Mijn vader werd voorman en is er altijd blijven werken. Het leek mij geen pretje, want het was er altijd donker.
Opa was slachter aan huis en kwam zo in contact met boeren. Hierdoor heeft mijn moeder bij een boer gewerkt als hulp in de huishouding.
Ik zat op de christelijke school aan de Klaas Katerstraat (de school is net zo oud als ik). Er zaten 48 kinderen in de klas, dat waren zowel kinderen van tonnenmannetjes, die de poeptonnen ophaalden, als kinderen van directeuren. De kinderen met ‘pietjes’ (luizen) zaten achterin de klas.
Als het vroor gingen we met kinderen uit de klas meteen uit school thuis schaatsen halen en naar het Oostzijderveld om te schaatsen op de bevroren smalle en bredere sloten. Ik had eerst houten schaatsen en later kreeg ik van mijn zwager zwierschaatsen. Zwierschaatsen zijn ijzers die je onder je schoenen kon binden en dan eindeloos met z’n tweeën over het ijs zwieren.
Elk jaar was er kermis op de Burcht, de Dam en de Gedempte gracht. De gracht stond dan helemaal vol met oliebolkramen, noga, haring en paling. Er was een Turkse schommel, een draaimolen, een zweefmolen en paarden om een rondje te lopen. Kermis was hét evenement, je had immers niks in die tijd. Van oom Henk kreeg ik steevast wat kwartjes. Mijn vader vroeg dan hoe ik aan dat geld kwam. Ik vertelde het niet, maar hij wist het wel hoor ».
Lees verder: Deel 2: Die jongens zaten in de Ondergrondse.
Répondre
Se joindre à la discussion ?Vous êtes libre de contribuer !