1940-1945

Deel 2: Jaap Berkhout: Vervolging en verzet.

Het verhaal van Jaap Berkhout
Door Ursulien van Berge-Bakkum

Vervolging en verzet.
“Kennissen van ons, een koorzanger en onze slager, moesten de Jodenster gaan dragen. Ze zijn opgepakt en nooit teruggekeerd.
Wij kwamen in contact met een vrouw in het verzet. Ze hielp ons aan extra bonkaarten voor mijn vader. Hij had diabetes. Zij regelde, dat zijn identiteitsbewijs werd veranderd.
Het gevaar bestond, dat mijn vader tijdens de spoorwegstaking in 1944 (die duurde tot het einde van de oorlog) zomaar opgepakt kon worden. Zijn identiteitsbewijs werd gewijzigd. Zijn beroep is veranderd van ‘wegwerker’ bij de Spoorwegen in ‘werkende stand’ bij de Stadsreiniging.
De spoorwegstaking was de reden om naar Amsterdam West te verhuizen. We woonden daar in bij een gezin. Toch gingen we enige tijd later terug naar huis. We waren bang, dat we verraden zouden worden door een NSB’er die vlakbij woonde.

Schaarste aan levensmiddelen.
Uit mijn oorlogsdagboek van de eerste maanden van 1945: ‘Wij stonden ’s morgens om vijf uur in de rij voor brood en vlees. Er waren overal rijen in die tijd. Dat deed men vaker. Kinderen en ouders wisselden elkaar af in de rijen.

Wij gingen tarwe rapen op de uitgestrekte korenvelden in de IJ-polder voorbij Sloterdijk. Nu is dat industriegebied en bedrijventerrein. Waar de tarwe net was geoogst en de aren nog op het veld lagen, mochten burgers die oprapen en meenemen.

Op de velden waren aardig wat mensen bezig. Wij, mijn vader, moeder en ik, gingen met twee grote jutezakken vol naar huis.  Mijn ouders dorsten de tarwe op de veranda en maalden die in de koffiemolen. Het duurde wel een uur voor een brood. Moeder bakte er heerlijk brood van. Het gist werd steeds minder. Tenslotte werden het broodjes zonder gist. Dat werden heel lage en vooral stevige broodjes.

We gingen elke dag naar de “gaarkeuken” voor een pannetje warm eten of soep. Dat ging op inlevering van bonnen. We haalden suikerbieten bij boeren. Moeder kookte en perste de bieten tot pulp in een zelfgemaakte houten pers. Uit de pulp haalden we stroop. Ik vond het niet zo lekker; het was wat zoetig.

Op school kregen wij na vier uur soep. Wij stonden in lange rijen aan een tafel de soep naar binnen te werken. De soep heette schillensoep en was gemaakt van aardappelschillen. Hij was flauw van smaak. Er zat aanvankelijk weinig zout in. En later helemaal geen zout. Na de oorlog moesten wij weer erg wennen aan voedsel met zout.”

Lees verder: Deel 3: Gebrek aan van alles.

Reacties

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *